Iedereen die de boodschap van de Profeet (vrede en zegeningen zijn met hem) leert kennen, stelt vast dat deze groot belang hecht aan de waardigheid en verheven status van de mens. Dat is omdat ieder van ons, moslim of niet, afstamt van Adam.
Allah, de Almachtige, eert de hele mensheid door te zeggen:
“Voorzeker, Wij hebben de kinderen van Adam geëerd en Wij hebben hen over land gedragen en over zee. Wij gaven hun levensonderhoud van het goede en Wij bevoorrechten hen met een privilege boven vele andere schepselen die Wij hebben geschapen.” [Edele Koran 17:70]
Daarom hebben alle mensen rechten in de ogen van Allah, de Almachtige. Ze onderscheiden zich echter wel in Zijn ogen op basis van hun godsvrees, hun geloof en goede manieren.
Bovendien liet Muhammad ﷺ dit consequent zien in zijn gedrag en zijn omgang met niet-moslims.
Volgens een authentieke overlevering heeft Profeet Muhammad ﷺ gezegd:
“Wanneer je een begrafenisstoet ziet, sta dan op tot de processie je voorbij is gegaan.”
Op een dag kwam er een begrafenisstoet voorbij en hij stond op. Toen iemand hem erop wees dat het de kist van een jood was, zei hij:
“Is hij niet een levend wezen?”
Ook had de Profeet Muhammad ﷺ de gewoonte om op ziekenbezoek te gaan bij niet-moslims. Daarom bezocht de Profeet ﷺ Abu Talib tijdens zijn ziekte en ging hij ook langs bij een zieke joodse jongen.
Hij ﷺ respecteerde de rechten van de mensen op het vlak van goede omgang met de buren. Daarom zei hij:
“De beste metgezel bij Allah is hij die de beste is tegenover zijn metgezel. En de beste buur in Zijn ogen is hij die de beste is tegenover zijn buur.” (At-Tirmidhi)
Profeet Muhammad ﷺ is niet gekomen om degenen die hem niet volgden hun vrijheid te ontnemen. Hij behandelde hen daarentegen met een zelden geziene verdraagzaamheid.
Hieronder volgen enkele van de belangrijkste principes van het gedrag van Profeet Muhammad ﷺ tegenover niet-moslims.
Er is geen dwang in de godsdienst
Profeet Muhammad ﷺ en zijn gezellen waren ervan overtuigd dat het goed is om de Islam aan te nemen. De Islam is namelijk het afsluitende zegel op alle eerdere boodschappen. Toch hebben ze nooit iemand gedwongen om moslim te worden.
De Edele Koran vestigt de aandacht hierop door te zeggen:
“Er is geen dwang in de godsdienst. Waarlijk, het rechte Pad is duidelijk te onderscheiden van het pad dat doet afdwalen.” [Edele Koran 2:256]
Daarom wordt niemand onder druk gezet om toe te treden tot de Islam. Dit geldt ook wanneer een vader, die het beste voor zijn kinderen wil, hierop aandringt. Evenmin is het toegestaan tegenover een kind dat geen reden heeft om te twijfelen aan zijn vaders bezorgdheid voor hem.
Zelfs de Boodschapper van Allah ﷺ heeft nooit iemand gedwongen om deze godsdienst aan te nemen. Allah, de Almachtige, zegt:
“En als jullie Heer het gewild had, dan hadden allen op aarde geloofd. Wil jij (O Muhammad) de mensheid dan tegen hun wil dwingen te geloven ?” [Edele Koran 10:99]
Niet alleen liet de Islam de niet-moslims vrij om hun eigen godsdienst te beleven. Ze mochten ook hun eigen ceremonies vieren en hun gebedshuizen behouden.
De Profeet ﷺ weerhield er zijn metgezellen van om christelijke kluizenaars in hun verblijven lastig te vallen en hij viel nooit een niet-islamitische plaats van aanbidding aan. Zijn metgezellen, en later ook de kaliefen, begrepen dit heel goed. Daarom drukten ze hun militaire leiders op het hart om nooit een gebedsplaats in te nemen of te vernietigen.
Bovendien gaf de Islam de niet-moslims de vrijheid om hun eigen wetgeving toe te passen in verband met huwelijk, scheiding en dergelijke.
De waarde van rechtvaardigheid tegenover de medemens
Profeet Muhammad ﷺ beval ons eerlijke omgang met alle mensen, of ze nu moslims of niet-moslims zijn. De Edele Koran vermeldt dit:
“Allah heeft jullie bevolen de onderpanden, die jullie zijn toevertrouwd, terug te geven aan de rechtmatige eigenaren. En als jullie tussen de mensen oordelen, oordeel dan rechtvaardig.” [Edele Koran 4:58]
Profeet Muhammad ﷺ heeft de Openbaring ontvangen en paste deze op de beste manier toe. Het was zijn opdracht om rechtvaardig te zijn voor alle mensen, zonder belang te hechten aan hun status, ras, godsdienst of afstamming.
Ze waren voor hem allen gelijk. Zelfs iemand die een bepaald recht had maar zelf onrechtvaardig was geweest tegenover de moslims, kreeg waar hij recht op had.
De Edele Koran beval de Boodschapper ﷺ om rechtvaardig te oordelen wanneer de Ahl al-Kitab (de joden en de christenen) hem als bemiddelaar zouden kiezen.
“Als zij dus naar jou komen, oordeel dan rechtvaardig tussen hen…” [Edele Koran 5:42]
In meer dan dertig overleveringen benadrukte Profeet Muhammad ﷺ de rechten van al-Mu’ahad (degene met wie de moslims een verdrag hebben gesloten). Waaronder de volgende:
“Eenieder die iemand heeft gedood die een verdrag had met de moslims zal het parfum van het Paradijs niet ruiken, al kan je zijn geur waarnemen op een afstand van veertig jaar.” (Bukhari)
Hij zei ook:
“Wees op je hoede! Wanneer iemand een man onder contract onrecht aandoet, of zijn rechten beperkt, of hem dwingt harder te werken dan hij aankan, of iets van hem afneemt zonder zijn toestemming, zal ik voor hem (het slachtoffer) pleiten op de Dag des Oordeels.” (Aboe Dawoed)
Ook heeft hij gezegd:
“Wanneer iemand een mens doodt aan wie hij bescherming had geboden, dan zal Allah verbieden dat hij het Paradijs binnentreedt.” (Ahmad en Aboe Dawoed)
Muhammad ﷺ verbood het om iemand te martelen, zelfs al heeft die persoon de islam niet aangenomen. Daarom verbood hij ﷺ de marteling van welke mens ook, moslim of niet-moslim. Hij heeft gezegd:
“Allah de Almachtige martelt hen die tijdens dit leven anderen martelen.” (Muslim)
Muhammad ﷺ heeft eveneens de levens, de bezittingen en de eer van niet-moslims in de islamitische samenleving beschermd en hun veiligheid gegarandeerd. Dus is het voor niemand toegestaan om hen kwaad te doen, of ze moslim zijn of niet, zolang ze op islamitisch territorium verblijven.
Goede behandeling van niet-moslims
De onderrichtingen (of leringen) van Muhammad ﷺ lieten ons een belangrijk principe achter, namelijk dat een moslim iedereen goed behandelt. Hij heeft namelijk gezegd:
“Ik ben enkel gezonden om goede eigenschappen te perfectioneren.” (Ahmad)
In een andere overlevering staat “om het gedrag te hervormen”.
Edele manieren zijn voor iedereen gelijk, voor de moslim en de niet-moslim. Samenleven, wederzijds begrip en samenwerking tussen verschillende volkeren en mensen onderling is iets waaraan de mensheid grote nood heeft.
Daarom heeft Muhammad ﷺ in zijn boodschap barmhartigheid bevolen en nam hij elk aspect ervan op, evenals alle vormen van goede behandeling.
De Edele Koran zegt:
“Allah verbiedt jullie niet om met degenen die jullie niet bestrijden vanwege jullie godsdienst, en die jullie niet uit jullie huizen dreven, goed en rechtvaardig om te gaan. Waarlijk, Allah houdt van de rechtvaardigen.” [Edele Koran 60:8]
De islamgeleerden hebben de goedheid in dit vers verklaard door te zeggen:
“Het is erbarmen (barmhartigheid, medeleven) tonen voor de zwakkeren onder hen, geld geven aan de armen, hongerigen voeden, armen kleden en vriendelijk met hen praten. Dit moet op een genadige en vriendelijke manier gebeuren, nooit op een angstaanjagende en vernederende wijze. Bovendien moeten we Allah vragen hen te leiden en hen geluk te schenken. Ook moeten we hen adviseren in alle aspecten van hun leven en godsdienstige aangelegenheden, en moeten we hen behoeden voor iedereen die hen kwaad wil doen.” (Al-Fawariq door Al-Qarafi)
Deze vriendelijke behandeling wordt bevestigd in het kader van familierelaties en wordt verplicht in het geval van de relatie met de ouders. Vandaar dat Asmaa, de dochter van Abu Bakr, het volgende heeft verteld:
“Mijn moeder kwam me bezoeken tijdens het leven van de Boodschapper van Allah ﷺ. Ze was ongelovig. Dus ging ik te rade bij de Boodschapper van Allah ﷺ en vroeg ik hem: ‘Mijn moeder wil me bezoeken en verwacht van mij dat ik haar goed behandel. Moet ik mijn band van verwantschap met mijn moeder respecteren?’ Hij zei: ‘Ja, handhaaf je band met je moeder’.”
Toen een afvaardiging van christenen uit Najran Muhammad ﷺ in Medina bezocht, kwamen ze ‘s namiddags de moskee binnen toen het tijd was voor het gebed. Dus begonnen ook zij in de moskee te bidden. De moslims wilden hen tegenhouden, maar Muhammad ﷺ zei:
“Laat ze bidden.” Dus wendden ze zich naar het oosten en verrichtten ze hun gebed.
Bovendien vertelde Aicha, de moeder van de gelovigen (moge Allah tevreden over haar zijn):
“De Boodschapper van Allah ﷺ overleed en zijn schild werd verpand aan een joodse man in ruil voor dertig maten tarwe, voor de onkosten van zijn kinderen (die van de Profeet ﷺ).”
Op die manier beval Muhammad ﷺ de moslims te zorgen voor de Ahl adh-Dhimma (de joden en de christenen) die onder hen leven.
Wanneer een niet-moslim geld nodig heeft, moeten ze hem dus helpen. De staat is namelijk verantwoordelijk voor de armen – zowel onder de moslims als onder de ahl adh-Dhimma.
De staat is verantwoordelijk voor gepaste levensomstandigheden voor iedereen die onder haar verantwoordelijkheid valt, omdat ze nu eenmaal de burgers van een islamitische staat zijn. Muhammad ﷺ heeft gezegd:
“Jullie zijn allemaal voogden en ieder van jullie is verantwoordelijk voor wie aan hem werd toevertrouwd.”
Toen de tweede Kalief, Umar, in Al-Sham (Syrië) was, kwam hij voorbij een groep christenen die aan lepra leden. Hij gaf het bevel om hen aalmoezen en voedsel te geven.
De vrijheid om te werken en een inkomen te verdienen
Muhammad ﷺ sloot een verbond waardoor de niet-moslims in een moslimland mogen werken en geld verdienen, hetzij door voor anderen te werken of voor zichzelf, bovenop de carrière van hun keuze en economische activiteiten.
Hun statuut is hetzelfde als dat van de moslims, en ze hebben het recht om in de samenleving te kopen, te verkopen en overeenkomsten te sluiten.
Ze mogen ook financiële transacties sluiten, maar moeten wel rente vermijden. Ze hebben het recht om handel te drijven in eender wat, behalve intrest en het kopen en verkopen van wijn, varkens en alles wat de samenleving schaadt en verboden is in de Islam.
De Islam heeft deze zaken verbannen uit de samenleving. Ze veroorzaken namelijk schade, zowel voor henzelf als voor de maatschappij. Bovendien genieten ze ook andere vrijheden op het vlak van het bezitten van goederen, het beoefenen van een ambacht en het fabriceren van goederen en andere items.