De vraag naar het bestaan van God komt vaak ter sprake tijdens bijeenkomsten, in de klas, op televisie en in films. Sommigen twijfelen aan Zijn bestaan. Nochtans hebben heel wat mensen doorheen verschillende tijdperken, culturen en godsdiensten het bestaan van een hogere macht erkend. Ondanks het feit dat de mensen over zowat alles van mening verschillen, is het geloof in een hogere macht altijd al een constante geweest. Dat was zo in alle culturen en tijdperken en overal ter wereld.
Atheïsme heeft pas in de moderne tijd aan belang gewonnen. Dat is vooral te wijten aan de slechte ervaringen van het Westen met de Kerk. Daarom nemen atheïsten meestal afstand van alle godsdiensten in het algemeen, dus niet zozeer op basis van hun studie van de Islam. Atheïsme en atheïsten stellen hun mening vaak voor als logisch en wetenschappelijk, en godsdienst en gelovige mensen als achterlijk en onlogisch. Ook verwerpen ze het bestaan van God omdat ze menen dat er daarvoor te weinig bewijzen zijn. Op die manier hanteren ze een oneerlijke maatstaf. We kunnen namelijk niet alles in het leven bewijzen aan de hand van een microscoop of in een laboratorium. Er is zoveel in ons dagelijks leven dat we aannemen op basis van methoden die alles behalve wetenschappelijk zijn.
Sommige atheïsten weigeren te geloven in God omdat ze Hem niet kunnen zien. Voor hen is geloven in iets wat je niet ziet gelijk aan geloven in een sprookje of in het bestaan van eenhoorns. Toch aanvaarden we ook in het dagelijkse leven zaken die we niet kunnen zien. Zoveel van wat we geloven steunt niet op bewijzen. In de rechtbank wordt gebruik gemaakt van bewijsstukken om de waarheid van een stelling te staven. Een handschoen op de plaats delict, een getuige en een mogelijk motief vormen stukjes bewijs waarmee een rechtszaak tegen een moordverdachte wordt opgebouwd. Wanneer je thuis komt en je ziet de wagen van je ouders, je ziet hun sleutels, schoenen, jas en paraplu, dan leiden deze bewijsstukken je tot het logische besluit dat je ouders thuis zijn.
De meeste zaken in ons leven steunen op bewijsstukken, maar daarom niet altijd op een absoluut waarneembaar bewijs. We beschouwen onze ouders bijvoorbeeld als onze ouders zonder dat we een wetenschappelijk bewijs daarvoor vragen. Omdat we weten dat onze ouders al een bepaald aantal jaren een koppel vormen, omdat anderen ons hebben gezegd dat ze onze ouders zijn, omdat we zien dat onze ouders trouw zijn aan elkaar, geloven we dat ze ook echt onze ouders zijn. We geloven dat iemand een man of een vrouw is op basis van gezichtsbeharing, lichaamsbouw en andere kenmerken. Geen weldenkend mens komt op het idee om hiervoor als “bewijs” te vragen om de geslachtsdelen van de ander te zien. Met andere woorden, we geloven het zonder het te zien.
Zo is het ook met God. We zien God niet, maar er zijn zoveel aanwijzingen die, allemaal samen, het bestaan van God bewijzen. De Koran noemt die aanwijzingen in de natuur “tekenen” (Ayah’s). Ze verwijzen naar Gods grootsheid en Zijn bestaan. De mensen gaan echter voorbij aan deze bewijzen en wenden zich hoogmoedig af.
“En hoeveel Tekenen in de hemel en de aarde ook komen, zij zijn er afkerig van.” [Edele Koran 12:105]
De zon, de maan, de aarde, regen, geboorte, dieren, het menselijke lichaam en het leven in het algemeen… Het zijn allemaal bewijzen voor Gods bestaan, voor Zijn kennis en Zijn wijsheid. Het zijn deze tekenen die ons tot het logische besluit leiden dat God wel degelijk bestaat en dat Hij deze wereld niet zomaar heeft geschapen.
“Waarlijk! In de schepping van de hemelen en de aarde en in de afwisseling van de nacht en de dag zijn er waarlijk Tekenen voor mensen van begrip. Degenen die Allah gedenken terwijl zij staan, zitten en liggen op hun zij en diep over de schepping van de hemelen en de aarde nadenken (zeggende): ‘Onze Heer! U hebt dit alles niet zonder doel geschapen, Glorie zij U. Bescherm ons tegen de bestraffing van het Vuur’.” [Edele Koran 3:190-191]
Voor de overgrote meerderheid van de mensen is het bestaan van God vanzelfsprekend. Zij hebben geen behoefte aan bewijzen, zoals dit Arabisch spreekwoord het formuleert:
“De geest kan niets begrijpen als hij zelfs bewijs vraagt voor het heldere daglicht.”